Als kind van acht jaar maakte Adriaan van Stolk in 1940 de Duitse inval in Nederland mee. Geboren op de Marechausseekazerne in Hulst, als zoon van een beroepsmilitair, stond zijn jeugd al vroeg in het teken van oorlogsdreiging, Duitse pamfletten en geallieerde voertuigen. “Ik was acht jaar toen de oorlog uitbrak,” vertelt hij. “De eerste indruk die ik van de oorlog kreeg was een beetje lawaai buiten.” Rijswijk.tv sprak met hem in een interview.
Toen hij naar beneden kwam, merkte hij dat zijn vader, een wachtmeester ter paard bij de Marechaussee, al in alle vroegte opgeroepen was. “Om drie uur ’s nachts, hoorde ik later, moest hij naar de telefoon omdat er dreiging was aan de grens.” Het paard van zijn vader was eigendom van het gezin. “Wij mochten daar ook op zitten. Dat was natuurlijk heel leuk.”
Vliegtuigen en pamfletten
Op een zaterdagmiddag zag hij plots een vliegtuig overvliegen dat pamfletten uitstrooide. “Ik liep toevallig buiten en zag ineens allemaal pamfletten naar beneden komen.” De pamfletten, in het Duits gedrukt, waren bedoeld voor de Duitse troepen, zodat zij op de hoogte bleven van de situatie. Samen met zijn broer verzamelde hij de papieren op het boerenland.
Ondertussen luisterde zijn moeder in het geheim naar Radio Oranje bij de buurman. “Die had stiekem een radio. Twee keer is mijn vader met een gesproken woord ook voor de radio geweest. Dat was heel bijzonder.”
Sporen van strijd
Van Stolk bewaarde hulzen en houdertjes van munitie, waarvan hij zich later niet meer kon herinneren of ze van Duitse of Engelse afkomst waren. “Dit is van een jungle-karabijn en dit van een gewone karabijn. Nu weet ik niet meer of dit Engels of Duits is.”
Toen de oorlog ten einde liep, werd zijn padvindersgroep opgeheven. “Ik was al dertien jaar, dus ik werd verkenner. We kregen de taak om geallieerde voertuigen te begeleiden.” Vanwege zijn kennis van de stad loodste hij voertuigen naar hun bestemming. “Op een gegeven moment reed ik met een Engelse chauffeur ergens naartoe, ten noorden van Breda. We hoorden granaten en toen zei hij: ‘No coup deur, no coup deur!’ Maar ik was geen soldaat, ik was gewoon een jongen. Toen zijn we omgekeerd.”
De terugkeer van zijn vader
De hoop op het einde van de oorlog draaide vooral om de terugkeer van zijn vader. “We kregen pas na een half jaar een briefje van het Rode Kruis: mijn vader was in Engeland.” Voor die tijd deden geruchten de ronde. “Ze zeiden: ze komen eraan, ze zijn over de grens. Maar dat gebeurde niet – ze waren al op weg naar Frankrijk.”
Stil verdriet en herinnering
Wat hem het meest is bijgebleven, is het beeld van gewonde soldaten. “Een school in Breda, vlakbij de gevangenis aan het Wilde Binnenkanaal, was ingericht als tweede hulppost. ’s Nachts reden vrachtauto’s door de straat met gewonden. Ik heb zo’n auto gezien. Dat ziet er dan niet gezellig uit.”
Hij herinnert zich hoe hij een bus zag aankomen met gewonden die konden lopen. “Maar toen kwam er iemand naar buiten, z’n hele hoofd in verband. Beide ogen… toen dacht ik: nee. Dit is niet goed. Toen ben ik weggelopen.”
Het belang van blijven herinneren
Voor Van Stolk blijft het belangrijk om de oorlog te herdenken, al merkt hij dat jongere generaties daar minder mee bezig zijn. “Het gekke is dat ik daar zelf meer mee bezig ben dan bijvoorbeeld mijn kinderen. Mijn kleinkinderen vragen ook nooit: ‘Opa, wat heb je meegemaakt?’” Daarom besloot hij zijn herinneringen op papier te zetten. “Ik heb heel wat meegemaakt.”